Fietje Kwaak (Oosterland, 1901-Rotterdam, 1990) was vanaf 1933 resp. directiesecretaresse, procuratiehoudster en in de oorlogsjaren directeur van Robema, de Rotterdamsche Belegging- en Beheermaatschappij. Robema was de maatschappij waarmee de Argentijnse familie Weil hun bezittingen in Duitsland naar Nederland over te hevelen. Vanaf 1930, de opkomst van de nationaal-socialistische beweging van Hitler, was Felix Weil erop gericht geweest het als ‘joods’ bestempelde kapitaal uit handen van de nazi’s te houden. Aanvankelijk was de gedachte dat de graanhandel Weil Hermanos y Cia in Rotterdam als beheerder van dat kapitaal zou kunnen optreden. Maar in 1932 werd een nieuwe, aparte maatschappij opgericht. Robema moest de financiële dreiging van de nazi’s pareren en de financiering van het Institut für Sozialforschung zeker stellen.

Verhaallijn: in een tweetal hoofdstukken schets ik de ontwikkeling van Sophie Louisa Kwaak als begaafde Oosterlandse landarbeidersdochter. Ze kent een moeilijke gezinssituatie met een depressieve moeder die na het overlijden van haar vader naar Den Haag verhuist. Een  Friese schoolmeester helpt haar om toegelaten te worden tot het selecte gezelschap van de Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen in Apeldoorn. Ze kan daar, ondanks behoeftige omstandigheden thuis, met een rijksbeurs studeren. De druk van thuis en school wordt echter  groot en in het vierde jaar van de Kweek draait ze de vernieling in.

Als jonge vrouw van 19 begint ze dan opnieuw, als typiste die steno kent, bij Stokvis in Rotterdam. Ze doet dat werk om haar moeder te bevrijden van de terreur van haar beide oudste halfzusters. Ze neemt de verantwoordelijkheid voor haar moeder op zich, verhuist met haar moeder van Den Haag naar Rotterdam. In een poging om haar getormenteerde leven op de rails te krijgen zoekt ze steun in het denken van Krisnamurti en het soefisme. Ze vertrekt bij Stokvis nadat ze een LAT-relatie aangegaan is met haar chef, Simon van der Ploeg, voorganger van de Vrije Katholieke Kerk in Rotterdam.

In 1933 wordt ze door Arthur Eric Nadel genoemd tot directiesecretaresse van Robema. Fietje maakt hier – ondanks zichzelf  – een politieke keuze. Hoewel ze daarin uiterst terughoudend was, kwam ze een enkele keer tot een explicitering van haar opvattingen: ‘Dat Germaanse gedoe heeft bij ieder mens slechts afschuw verwekt en voor de mensen die daarmede sympathiseren, heb ik geen respect’. Robema was een maatschappij die feitelijk anticipeerde op de anti-joodse wetten van de Duitse nationaal-socialisten en het als ‘joods’ gebrandmerkte kapitaal van de familie Weil juridisch moest ‘inpakken’.

De Zeeuwse landarbeidersdochter Fietje Kwaak paste perfect in het profiel dat nodig was om Robema in de geval van een Duitse bezetting door de oorlog te slepen  Ze was razend intelligent, leerde vlug, werkte hard en hield er een hoge morele standaarden op na. Ze was tenger, had blond haar en was  met haar 157 cm opvallend klein van stuk. Ze was van Hervormde komaf en had een vlekkeloos Arische stamboom. Door haar moeilijke jeugd had ze een feilloos gevoel voor verhoudingen ontwikkeld. ‘Ik kijk al gauw door  uiterlijke schijn heen en voel meestal direct, waar er iets niet helemaal in orde is’,  schrijft ze over zichzelf. Ze kon uiterst diplomatiek zijn in gesprekken.

Nadel had vertrouwen in haar  – in zowel haar leervermogen, haar persoonlijke integriteit als haar sociale vermogens. Boekhoudkundig moest ze enorm veel leren. Wat voor Nadel telde was dat Fietje een scherp oordeel over mensen had,  taai was en beschikte over een groot uithoudingsvermogen. Bovendien had ze een sterk plichtsgevoel. Nadel signaleerde ook dat ze niet overliep van zelfvertrouwen. Herhaaldelijk houdt hij haar later voor dat ze meer vertrouwen in zichzelf moest hebben, dat ze zichzelf onderschatte en dat ze voor haar bazen een hele goede kracht was. Ze is loyaal aan Robema en sleept ondanks de politieke en persoonlijke risico’s het Weil-kapitaal ongeschonden door W.O. II.

In 1945 wordt ze directiesecretaresse bij Price Waterhouse & Co in Den Haag. Ze blijft beheerder van Robema, ook als Robema in 1948 in liquidatie gaat. Ze doet dat in haar vrije tijd. Dat levert spanningen op met de directie van Price Waterhouse. De liquidatie van Robema loopt niet van een leien dakje; in 1964 is die nog steeds niet voltooid, met name door de aanhoudende onderlinge strijd binnen de Weil-familie. Een strijd die zich voor de eerste keer manifesteert in 1935, zich voortzet voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog, en nadien tot een nieuw hoogtepunt komt als de tegenpartij in 1964 dreigt Nadel bij een rechtszaak in Duitsland te arresteren..

Na het overlijden van haar moeder is 1941 wordt de dochter eindelijk “Fietje Kwaak”, zonder de permanente zorg voor haar moeder en de aanhoudende druk van haar halfzusters. Eindelijk kan ze haar eigen leven vormgeven. Ze herneemt na dertig jaar de contacten met haar vroegere Kweekschoolgenoten (ze was intern geweest in Apeldoorn), gaat nieuwe contacten aan, verdient goed bij PW maar is daar niet gelukkig. Pas op het einde van haar werkzame leven ontmoet ze een directeur die haar als persoon respecteert. Een kijkje in de wereld van de accountancy.

Het einde is triest. Ze dementeert. Als ik haar in augustus 1990 een brief schijf, meldt het bejaardenoord dat ze niet meer in staat is te antwoorden.

 

HOOFDSTUKKEN

Hoofdstuk 1. Een Zeeuwse jeugd

Op de foto van haar lagere school aan de Groene Poort in Oosterland staat de landarbeiders-dochter Sophie Louisa Kwaak links vooraan. Vele van haar klasgenoten kijken beschroomd en afwerend naar de fotograaf. Zo niet Fietje Kwaak. Ze is niet bang voor het vreemde. Zij vindt het interessant. Een klein meisje, in een mooie geblokte jurk, haar hoofd wat schuin, met blauw-grijze ogen, blond haar, een blanke huid en een guitige blik. Ze is het vijftiende kind – uit een eerder huwelijk hadden zowel haar vader als haar moeder zeven kinderen. Ze is een nakomertje. Haar vader en moeder wonen in het protestantse Oosterland gescheiden, in twee huizen. Een vroege lat-relatie. Ruim hebben ze het bepaald niet; de familie Kwaak is arm en dat wordt nog erger als haar vader in 1909 sterft. Ze doen een beroep op de kerkelijke bedeling.

Hoofdstuk 2.  Kweekschool

In mei 1911 verhuisde de bijna tienjarige Fietje Kwaak met haar 47-jarige moeder en haar 21-jarige halfzuster Maria Cornelia van der Maas van Oosterland naar Den Haag. Zo licht en luchtig Fietje over Zeeland was, zo zwaar en somber is ze over haar Haagse jaren. Ze ruilde de overzichtelijkheid en de schoonheid van het Zeeuwse dorp waar ze was opgegroeid in voor de monotone straten van het Zeeheldenkwartier. Dat was een negentiende-eeuwse  wijk waar projectontwikkelaars hadden gezorgd voor een maximaal aantal woningen en een minimum aan ‘onproductieve’ straten, pleinen en plantsoenen. Groen kwam er bijna niet voor. De overgang van dorp naar stad betekende ook de switch van taal, van het Zeeuws naar het Haags. Ze kwam terecht op een grote school met klassen van 40 leerlingen. Maar bovenal veranderde de huishouding met haar moeder en jongste halfzuster van sfeer en karakter door de funeste, overheersende invloed van haar beide oudste halfzusters, Antje en Lena van der Maas op wie het gezin financieel moest draaien. Haar moeder wordt depressief. Ze ontsnapt aan het gezin door het vertrek naar de Kweek in Apeldoorn, waar ze een van de twintig leerlingen is die uit 200 sollicitanten worden toegelaten. Daar voelt ze haar min of meer ‘thuis’, totdat dat in het vierde jaar een vertrouwensbreuk optreedt met haar hartsvriendin Annie Frieling. Die wil trouwen, Fietje ziet dat niet zitten en dat zegt ze ook. Ze isoleert zichzelf, kan geen kant meer op.

Hoofdstuk 3. De grote man en het kleine meisje

Sophie Louisa Kwaak was bijna negentien toen ze zich op 28 mei 1920 liet uitschrijven in Apeldoorn. Ze moest verder. Ze was maanden ziek geweest. Ze had zich klem gezet gevoeld tussen de zorg voor haar moeder, de druk die de school oplegde en het sociale isolement binnen de klas, waar ze zich ondanks alles een buitenstaander had gevoeld.

Op een ongedateerde foto uit de jonge jaren van Sophie Louisa Kwaak  zien we een slanke jonge vrouw die niet groter is dan 157 centimeter. Ze staat aan de rand van een vijver, de wind waait haar kraag omhoog. Ze heeft de benen gekruist om zich staande te houden. “Je ziet eruit of een ‘zefiertje’ je zo omver zou blazen, maar geestelijk heb je blijkbaar ongelooflijk veel weerstand’, aldus een karakterisering van Annie Frieling. Fietje is als het ranke riet dat buigt, maar niet breekt. Ze kijkt recht in de camera. Een vaste, vriendelijke, maar ook onderzoekende blik. Ze is niet verslagen. Er was één plaats waar ze tot zichzelf kon komen en dat was in Oosterland, bij haar tante Fina. Daar kon ze haar verhaal kwijt, daar was de rust en de aandacht die ze nodig had om na te gaan hoe ze na deze teleurstelling verder moest. Ze neemt afscheid van de Kweek en kiest voor een bestaan als stenotypiste. Ze neemt de verantwoordelijkheid op zich voor haar moeder en verhuist met haar moeder naar Rotterdam. Ze vindt werk bij R.S. Stokvis in Rotterdam en daarna bij Ruoff. Bij Stokvis ontmoet ze Simon van der Ploeg, voorganger van de Vrije Katholieke Kerk in Rotterdam.  Met hem gaat ze een lat-relatie aan.

Hoofdstuk 4   Arthur Erich Nadel

In 1933 maakte Fietje Kwaak na haar jaren bij Stokvis en Ruoff de overstap naar een nieuw opgerichte onderneming, de Rotterdamsche Belegging- en Beheer-Maatschappij, afgekort Robema. Ze was een ervaren stenosecretaresse. Ze was bekwaam, slagvaardig, intelligent en kon heel hard werken. Ze hield er tegelijk een onthechte opvatting over arbeid op na en zocht haar kracht in rust en bezinning, in de schoonheid van de natuur. Ze moest niet veel hebben van de zakenwereld waarin ze verkeerde, en in haar maatschappijopvatting was ze ronduit idealistisch. Hoe en waarom kwam de directie van Robema uit bij Fietje Kwaak? Die vraag prangt omdat ze daar een vertrouwenspositie zou gaan innemen. Ze werd benoemd tot directiesecretaris, in 1938 werd ze algemeen procuratiehoudster en in 1939 waarnemend directeur. In dit hoofdstuk ga ik uitvoerig in op totstandkoming en organisatie van het Weil-kapitaal en hoe men voorbereidingen treft om de aanstaande bezetters vóór te zijn, maar ook op de genante strijd om de macht binnen de familie Weil.

Hoofdstuk 5  Oorlogsperiode

Fietje Kwaak was in de oorlogsjaren gedwongen een eigen koers te varen en naar bevind van zaken te handelen. Haar directe baas zat in New York. Aanvankelijk, van mei 1940 tot en met einde 1941,  was er nog sprake van een regelmatige briefwisseling tussen Nederland en New York. Er was veel te melden. Het Robema-kantoor ging in de meidagen van 1940  in de hens, documenten waren verbrand of verschroeid. Door de snijbranders verbrandde de inhoud van een van de twee brandkasten. Op 11 december 1941 verklaarde Duitsland de oorlog aan de VS en was het afgelopen met het postverkeer. Ze moest het helemaal zelf doen. De gebeurtenissen buitelden over elkaar heen en vroegen om een adequaat optreden, zowel voor Robema als voor haarzelf. In die onzekere tijden herinnerde Fietje zich de woorden die ze in haar jonge jaren had geleerd: ‘Om met de psalmist te spreken –“mijne tijden zijn in uw hand” – en ik hoop slechts met moed te kunnen dragen wat het lot voor mij bestemd heeft. Men is in deze tijden minder dan ooit zeker van zijn leven’. Ze realiseerde zich heel goed dat ze grote risico’s liep met haar toedekkende activiteiten. Ze deed vooral haar best om pottenkijkers buiten de deur te houden. ‘Tot elke prijs wilde ik elke vreemde weren, wat veel overleg vereiste en niet zonder risico was. De inmenging van Duitse zijde heb ik, helaas, niet kunnen vermijden, doch het is mij toch gelukt, deze zo lang mogelijk uit te stellen en veel geld hebben ze er niet uit kunnen slepen’. Ze geeft weer wat de Hongerwinter betekende en hoe ze met hulp van haar Zeeuwse familie overleefde.

Hoofdstuk 6   Robema, Price Waterhouse en een kwade, niet kwakende Kwaak

Per 1 mei 1945 trad Fietje Kwaak in dienst bij het accountantskantoor van mr. Willem Voors, dat zich opnieuw zou constitueren als Price Waterhouse. Samen met de accountants Voors en Buyze vormt ze de kern van een nieuw op te bouwen organisatie. Fietje moest na twaalf  jaar Robema haar draai vinden in de nieuwe organisatie. En dat viel nog niet mee. Ze was moe na vijf jaar spanning om Robema en na de Hongerwinter broodmager. Nadel en echtgenote voorzien haar vanuit Amerika van vele ‘pakjes’, zeep, naalden, schoenen, kledij, ondergoed, en alles waar na 1945 gebrek aan was. Ze kan weinig terugdoen. Haar werk voor Robema was al lang geen dagtaak meer en ze besloot om de afwikkeling van Robema in haar vrije tijd te gaan doen.  Ze is een geweldige secretaresse voor Voors, maar wil de belangen van Robema blijven behartigen. Dat leidt tot strijd die in een direct contact tussen Voors en Nadel in New York wordt beslecht.

Hoofdstuk 7. Ein letzter Frühling

Decennialang was haar moeder de spil geweest waar het leven van Fietje Kwaak om had gedraaid. Sinds haar moeder was overleden kon ze haar eigen leven vormgeven. Na de spanning van de oorlog en de moeizame start bij Price Waterhouse ontstond er rust. De jaren vijftig zijn daarom in het leven van Fietje Kwaak een bijzondere periode. Ze kon eindelijk haar eigen leven vormgeven. Dat ging niet zomaar. Ze pakt na de oorlog oude contacten uit haar kwekelingenperiode op. Ze pakt de contacten met haar Zeeuwse familie op na de overstromingramp van 1953. Ze maakt met Van der Ploeg grote vakantiereizen naar Zwitserland en gaat ze nieuwe, intensieve vriendschappen aan. Langzamerhand leidde ze een ‘normaal’ leven. Het kantoorwerk onder de nieuwe PW-chef Earley blijft echter en permanente vernedering.

Hoofdstuk 8 .  De liquidatie van Robema

Er bleef de verantwoordelijkheid voor Robema. Het ‘uitpakken’ van het bij Robema ondergebrachte kapitaal viel nog niet mee. De intentie was dat het Duitse bedrijf Fruka de belangen van de Amerikaanse en Argentijnse eigenaren in Duitsland zou behartigen. Maar niet alleen de papieren van Robema waren verbrand, dat gold ook voor de papieren van Fruka. Weliswaar werd in 1948 besloten Robema te liquideren, maar de afhandeling stagneerde. Nadel werd liquidator, Fietje zijn Nederlandse kompaan. De bezoeken van Friedrich Pollock aan Amsterdam en Rotterdam leveren een hilarisch commentaar op de grote mannen van de Frankfurter Schule. De Robema-activiteiten vielen na 1948 vrijwel stil. Pas toen vanaf 1958 geprobeerd werd het einde van Robema te forceren,  vroeg Robema opnieuw alle aandacht. Dat duurde tot begin 1964. Haar coulance voor Robema verdwijnt als ze merkt dat Pollock wel geld heeft voor eigen interessante zaken, maar haar belangen negeert. De vroeger zo meegaande Fietje Kwaak knokt terug en zet Friedrich Pollock de knijper op de neus.

Hoofdstuk 9. De krimpende wereld van een ouder wordende dame

Fietje Kwaak wist langzamerhand wel wat ze belangrijk vond in haar leven. ‘Zo het leven overziende, is er veel onaangenaams, al blijven er kleine oases van geluk en genoegen. Een goed boek, een goed gesprek met oude vertrouwde vrienden over de vragen van het leven doet een mens goed’. Ze leidde een ingetogen leven en legde de klemtoon op de contacten met vrienden. Nadat ze in februari 1964 vrij was van het beslag dat Robema toch weer op haar had gelegd, leek er meer tijd te komen voor die ‘oases van geluk en genoegen’. Ze kon bovendien in juli 1966 met pensioen en samen met Van der Ploeg had ze al ‘zoveel plannen gemaakt over wat we allemaal zouden doen als ik niet meer naar kantoor hoefde’.  Ze werkt na het plotselinge overlijden van Van der Ploeg heel lang door, ook omdat ze enthousiast is over haar nieuwe PW-chef. Ze gaat er zoveel mogelijk op uit, maakt grote reizen, maar langzaam, stap voor stap, wordt de wereld waarin ze zich beweegt kleiner. In 1984 verhuist ze van haar bejaardenflat naar een tehuis voor dementerende bejaarden.

Bronnen: primair het archief-Kwaak dat bij mij berust. In de tweede plaats informatie van familieden van Fietje (waaronder een neef van nu 97), de kleindochter van Simon van der Ploeg, een neef van Nadel (California, USA) en een in Utrecht wonende achterneef, en verder veel archiefwerk: Gemeentearchief Zierikzee, Regionaal Archief te Middelburg, Gemeentearchief Rotterdam, Nationaal Archief Den Haag, Gemeentearchief Amsterdam, Apeldoorn, regionaal Archief Arnhem, Tresoar Leeuwarden,  en vele kleinere gemeenten, London Archives, Max Horkheimer Archiv en het Stadtarchiv Frankfurt a.M, historici die me informeerden over de Zeeuwse landbouwgeschiedenis.

Foto’s: Fietje Kwaak had een hekel aan foto’s van zichzelf. Ze zag er volgens zichzelf als een ‘aapje’ uit. Ik heb een foto van haar als leerling van de lagere school in Oosterland, een foto van haar als jonge vrouw van een jaar of 20 (Apeldoorn?), en foto’s van een oudere Fietje, uit  1968 en 1975 in het gezelschap van kweekschoolvriendinnen. Verder foto’s van Hermann en Felix Weil, Friedrich Pollock, Nadel, Van der Ploeg, Annie Frieling, haar nieuwe hartsvriendin Gepke de Jonge en van locaties waar ze woonde, etc.