De heer Wolfgang Bock plaatste in uw tijdschrift een bespreking van de Duitse vertaling van mijn boek over Fietje Kwaak. Het is een ondermaatse bespreking die niet vraagt om weerlegging – over enige kennis over het Nederlandse calvinisme lijkt de heer Bock niet te beschikken, noch is hij in staat de ontwikkeling van het religieuze denken van Fietje Kwaak te schetsen, gericht op het verkrijgen van innerlijke rust.
Fietje Kwaak was van 1933 tot 1964 betrokken bij Robema. en de heer Bock is evenmin in staat de betekenis aan te geven van wat de jarenlange correspondentie van Fietje Kwaak aan informatie over de geschiedenis van het Institut für Sozialforschung in de cruciale jaren dertig van de twintigste eeuw. De ondertitel van mijn boek is ‘ein Beitrag zur Wirtschafsgeschichte der Frankfurter Schule’. De heer Bock blijkt niet in staat de betekenis van de studie te vatten. Puntsgewijs geef ik een aanduiding wat het belang is.
De studie is gebaseerd op nieuwe bronnen die opgeslagen lagen in het Kwaak-archief; met materiaal over de transfer van het Weil-kapitaal van Duitsland naar Nederland en de USA. Het instrument voor die transfer was Robema.
Het archief werpt licht op de discussies en strijd over dat kapitaal. Veel is vastgelegd in de correspondentie tussen Kwaak en Arthur Erich Nadel, de directeur van Roboma die in 1939 vertrok naar de USA. Zowel Kwaak als Nadel bleven tot 1964 betrokken bij Robema.
In het materiaal komt naar voren dat Felix Weil een cruciale rol speelde in de kapitaaltransfer en veel langer dan tot nu toe werd aangenomen betrokken is bij het Institut für Sozialforschung.
De – verslechterende – familieverhoudingen in de familie Weil spelen een cruciale rol in de mentale overbelasting van Felix Weil en de overdracht van zeggenschap over het kapitaal aan Horkheimer en Pollock.
Pollock wordt beheerder fan het van Anita Weil afkomstige kapitaal waarmee haar verplichtingen aan het Institut für Sozzialforschung werden afgekocht; Pollock is aanvankelijk succesvol met speculatie op de beurs, verliest vervolgens één miljoen dollar.
Anders dan tot nu toe aangenomen, blijft het oorspronkelijke kapitaal van het Institut intact. Horkheimer en Pollock beleggen dat geld in de bouw van onroerend goed. Nadere studie zal moeten uitwijzen wat de werkelijke financiële situatie van het Institut in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werkelijk was en in hoeverre er een noodzaak ondersteuning van Institut-medewerkers als Andries Sternheim, Walter Benjamin en Hans Mayer te minimaliseren.